‘We gaan een verschrikkelijke tijd tegemoet, jongen’

1 december 2009 om 00:00 Nieuws

Ton Spronk was gek op zijn vader. Marinus Spronk was een vrolijke, sociaal actieve man, die genoot van zijn gezin van vier kinderen. ,,Hij zat bij verschillende verenigingen en in besturen. We gingen vaak fietsen en ’s zomers zwemmen in de Linge. Zo met een touw om je buik achter de roeiboot. Bij de Lingebrug klom hij de dijk op en draaide hij zijn sigaret binnen in zijn mond en dook zo het water in. Als hij dan weer boven kwam, draaide hij de sigaret brandend en wel lachend weer naar buiten.”

Ton Spronk vertelt over zijn vader, verzetsheld Marinus Spronk GORINCHEM – ,,Ik was 6 jaar toen de oorlog uitbrak. Tijdens het bombardement op Rotterdam nam mijn vader mij mee naar zolder en tilde mij de vliering op naar het dakraam. Samen tuurden we in de donkere nacht en hoorden de ronkende vliegtuigen over Gorinchem komen en in de verte richting Rotterdam verdwijnen. ‘We gaan een verschrikkelijke tijd tegemoet, jongen,’ zei hij. Ik had toen natuurlijk nog geen idee van wat ons te wachten stond.” Door Everdien Hamann

Rooie Max

Zijn beroep was radio- en elektromonteur. Dat beroep was in die jaren helemaal top. Op de fiets kwam vader overal in de stad en de regio. Elektriciteit aanleggen, reparaties verrichten. In de jaren voor de oorlog kregen de stallen bij de boeren in de polders en de forten ook elektriciteit. Veel werk voor vader Spronk in de regio; Herwijnen, Ottoland, Babeloniënbroek. Iedereen kende ‘Rooie Max’. Veel goede contacten, die later bij het ondergrondse werk in het verzet van levengroot belang bleken.

Maar Ton wist nog niets van politiek of oorlog. ,,Je voelde als kind de spanning wel. In de Gasthuisstraat was een radiowinkel ‘Het Wonder van Gorcum’. Er waren veel werklozen in de stad die daar in de portiek gingen luisteren naar het laatste nieuws. Wij woonden in de Haarstraat. Mijn moeder had daar een sigarenwinkel naast de katholieke kerk. Wij woonden achter de winkel. Via de kerk en de winkel kwamen mensen koffiedrinken en een kaartje leggen. Het was een zoete inval bij ons thuis. Er werd van alles gesproken en besproken. Je voelde de spanning groeien.”

,,Bij ons in huis gebeurde van alles, maar wij wisten als kinderen eigenlijk niks. Regelmatig bleven onbekenden een nacht slapen. Die waren de volgende ochtend dan ineens weer weg. Maar mijn ouders vertelden daar niets over. We hoorden vader en moeder er wel eens ruzie over maken. Mijn moeder wilde dat hij er mee stopte omdat het te gevaarlijk was, maar mijn vader zat tot over zijn oren in het verzet en kon er niet meer uit. In ’42 kwam er ineens een zogenaamd neefje logeren. We moesten hem Bob noemen. Bob was ongeveer zo oud als ik, we werden goede speelkameraadjes. Bob moest regelmatig een vluchtroute oefenen, via het kleine keukenraampje. Hij is zo’n tien maanden gebleven, toen moest Bob ineens weer weg.”

Jaren later kwam Ton er achter dat Bob een Joodse jongen was, die eigenlijk Jacques de Lange heet en nu in Laren woont. Na 65 jaar zocht Jacques de Lange contact met de familie Spronk voor toestemming om Marinus Spronk postuum te eren bij een Joods monument in Israël. De familie De Lange had een schoenenzaak in Amsterdam.

Studentenvrienden

,,Als kind vroeg ik me af hoezo vader als eenvoudige man ineens studentenvrienden had. Wat moesten wij met die mensen? Ook ging hij eens in de veertien dagen op reis naar Utrecht of Amsterdam. Maar soms mocht ik voorop de fiets mee, naar de Appeldijk. Dat vond ik fijn. Naar het huis van Sillivis. Er deed dan zo’n deftige dame in een wit gewaad de deur open en zoende mijn vader ter begroeting, heel hartelijk allemaal, maar hoe kwam hij erbij hier te komen? Vader ging het kantoor in om met die man te praten en die vrouw nam mij mee naar een soort tuinkamer achterin het huis waar een vleugel stond. Eerst speelde zij kinderliedjes en kerstliedjes, later ook klassieke muziek, stukken van Chopin. Tjonge, dat vond ik prachtig.”

Codenaam G13

Later kwam Ton er achter dat vanuit dit huis het verzet in Gorinchem en de regio werd georganiseerd en dat van hieruit de contacten met het Amsterdams studentenverzet werden onderhouden. Ook ontdekte Ton dat de mensen die bleven slapen de volgende ochtend naar onderduikadressen bij boeren in de waard werden gebracht. En dat vader, codenaam G13, als elektromonteur in de forten werkte en daar regelmatig blokken springstof en andere explosieven van de Duitsers pikte. Die materialen werden eerst in pakhuizen aan de Keizerstraat verstopt en daarna doorgesluisd naar Amsterdam voor aanslagen van het verzet. ,,Bijvoorbeeld het opblazen van het Nederlands Bevolkingsregister in Amsterdam. Die aanslag is gedeeltelijk gelukt.”

,,Er waren bij ons thuis ook geheime plaatsen, die wij niet mochten weten. Vader had onder een traptrede een revolver en een zendlamp verstopt. Er was een koperdraad aan verbonden, helemaal tot de Lombardstraat. Als wij ’s avonds boven in bed lagen hoorden we hem in de keuken op vaste tijden luid en duidelijk spreken in Esperanto. Als radioamateur kende hij die taal al. We wisten dat hij zo berichten en geheime codes doorgaf.”

Op een vrijdag in september ’43 moest Marinus Spronk weer naar Amsterdam. Maar dit keer was hij verraden en zaten de Duitsers hem op de hielen. Hij ging later dat weekend naar Den Haag voor een volgende afspraak, maar werd bij station Holland Spoor bij een schietpartij in zijn knie geraakt en gearresteerd.

,,We waren thuis bezig geweest een aquarium te bouwen. Vader zei ‘als ik terugkom maken we het aquarium af, jongen’. Maar hij kwam niet terug. De spanning was te snijden, moeder was zo nerveus. Op maandagochtend was hij er nog niet en we zagen dat moeder gehuild had. Er kwam een man aan de deur en later de Groene Polizei. Zij namen mijn moeder mee. En daar zaten we dan; vier kinderen met een Duitse militair die een geweer op ons richtte.”

Revolver

De overbuurman, fotograaf Gerard Swaters, die het gezin Spronk vlak voor de oorlog op straat nog spontaan fotografeerde, had de situatie in de gaten en waarschuwde de pastoor. Hij regelde dat de kinderen in het weeshuis aan de Molenstraat werden ondergebracht. ,,Daar is mijn oudste zus Til nog verhoord. Ze kreeg een revolver onder mijn neus gedrukt met de vraag of die van mijn vader was. Ze verzamelden natuurlijk bewijs, hadden meermalen ons hele huis doorzocht, maar die revolver was echt niet van mijn vader. Dat zag ik meteen.”

,,Mijn ouders werden beide naar de gevangenis in Rotterdam gebracht voor verhoor. Mijn moeder heeft hem daar nog gezien. Bont en blauw geslagen. Zij zijn later overgeplaatst naar kamp Vught, ook daar heeft zij mijn vader waarschijnlijk nog gezien. Na tien maanden mocht mijn moeder naar huis en wij uit het weeshuis. Mijn vader was ondertussen geëxecuteerd. Ons huis was helemaal leef geroofd. Alles van waarde was weg. Geen fietsen, geen meubels. Maar onder de traptrede lagen de zendlamp en de revolver nog. ‘De Duitsers zijn er misschien wel tien keer overheen gelopen’, dacht ik nog. Maar nu was het groot feest, met taart, bloemen en vlees bij het eten. Die feeststemming heeft maar een weekje geduurd. Mijn moeder was zo veranderd. Zij was een lieve, maar verharde vrouw geworden.”

Aan het einde van de oorlog was Ton elf jaar oud. Met het Bevrijdingsfeest dansten en hosten de mensen over straat. Ton keek met tranen in de ogen naar de uitzinnige menigte. Het verhaal over de verzetsheld Marinus Spronk ging als een lopend vuurtje door de stad. ,,Thuis werd er niet over gesproken. De mensen wilden dat wij erover vertelden, maar we konden het niet. Mijn zus Corrie en ik zaten potdicht. Later werd mijn vader herbegraven op de katholieke begraafplaats hier in Gorinchem. Er waren veel mensen bij die deze Gorcumse verzetsheld wilden eren. Mijn moeder zei ‘nu moet je trots achter de grafkist gaan lopen, jongen’. Maar voor mijn gevoel lag mijn vader daar helemaal niet. Voor mijn gevoel moest hij nog thuiskomen. Dat is jaren zo gebleven, tot ik deze hele stapel oude stukken en documenten na het overlijden van mijn zus twintig jaar geleden vond. In de Haagse Courant van 12 januari 1944 stond het bericht over de executie van Marinus Spronk in de duinen bij Den Haag. Toen ik dat las, toen geloofde ik het pas.”

,,Mijn moeder vertelde na de oorlog niet veel. Er kwamen eens in de veertien dagen wel dames praten. De vrouwen van het postkantoor, die tijdens een razzia daar waren gepakt wegens illegale verspreiding van verzetskranten. Zij kenden elkaar van kamp Vught, waar zij allen hadden gezeten en vreselijke dingen hadden meegemaakt. Die gesprekken hielpen bij de verwerking. We hoorden ze soms huilen en soms lachen. Als ik mijn moeder vroeg naar de gebeurtenissen in de oorlog zei ze altijd ‘daar praten we maar niet over jongen, dat was te erg voor woorden’.

advertentie
advertentie