Archiefstuk onthult liefdesleven

26 juli 2011 om 00:00 Algemeen

Vaak vraagt men wat nou het oudste Gorcumse archiefstuk is. Dan zeiden we bij het Regionaal Archief: dat dateert van 8 maart 1322. Maar bij toeval dook een nòg ouder document op, namelijk van 9 oktober 1321.

Door René van Dijk

Een spectaculaire sprong kun je dat nauwelijks noemen, maar inhoudelijk is het een belangrijke vondst. De kronieken van Pauw en Kemp, die ook gegevens bevatten uit het archiefloze tijdperk, vertellen niets over wat er op die herfstige vrijdag gebeurde. Doch nu weten we, dat er een huis ‘erflijc ende ewelijc’ verhuurd werd voor ƒ 11,50 per jaar. Huurder was de marskramer Hein en verhuurder Floris Florisse. In welke straat het stond, bleef onvermeld, dat snapte iedereen zo wel: tussen de huizen van Peter Ravens en Jan Vrijmans. Hein moest bovendien aan heer Jan van Arkel een tijns betalen. De schepenen Jan van Slingeland en Laurens Wouters hingen hun zegel aan het perkamenten stuk, dat heel netjes was beschreven door de stadssecretaris. Wie dat was, is onbekend, maar hij dateerde in ongebruikelijke spelling: in ‘t jaer ons Cheren dertienhondert ende enentwintich op Zunte-Dyonisiusdach. Dat hij de H als Ch schreef, vindt het Meertensinstituut ‘zeer uitzonderlijk’, in hun ‘corpus’ komt dat nergens voor. Wel wijzen ze erop, dat Marokkanen de H met meer fricatie uitspreken. En dat Zunte is ook niet van hier, wij zeggen Sint. Kortom, die secretaris was import.

Genoemd charter is samengebonden met vier andere charters, wat in archiefjargon een transfix heet. Zo kunnen we nagaan wat er met de erfrente, want dat was de ‘huur’ feitelijk, gebeurde. Die rente werd gesplitst. Een deel ervan kwam vanaf 1418 ten goede aan Steyndeld, de vrouw van Rijkout Willems. Steyndeld, die naam kennen we ergens van…

Op de Kortendijk staat Huize Steyndeld, een verzorgingstehuis. Het is deels voortgekomen uit het Oudemannenhuis, gesticht door genoemde Steyndeld in 1442. Want Steyndeld hield best van mannen. Kroniekschrijver Kemp wist al dat ze in dat jaar de vrouw was van ene Merten Schouten, maar het aardige is, dat we nu ook haar eerste echtgenoot leren kennen.

Maar rozen verwelken en schepen vergaan, ook met Merten was het gedaan. Als weduwe schonk Steyndeld in 1457 het restant van de rente aan het door haar gestichte ‘godshuis’, zoals een liefdadigheidsinstelling heette. Die rente bedroeg toen nog ‘achtyen Vleemsche groot s’jaers’. Het klinkt fraai, maar een ‘Vlaamse groot’ is een halve stuiver, dus dat leverde de mannen jaarlijks per saldo ƒ 0,45 op. En dan moesten ze reglementair ook nog dagelijks naar de vroegmis en bidden voor ‘al die haar goed gedaan hebben.’

Anders dan Steyndeld was haar gelijknamige dochter vies van de consumptie van welk huwelijk dan ook. Daarom werd ze een ‘bruid des Heeren’, ofwel non in vrouwenklooster het Begijnhof, waar nu de Lindeborg staat. Ze schopte het zelfs tot ondermoeder, dat wil zeggen adjunct-directrice. Maar helemáál zonder mannen, dat is geen leven. Dus was er een inwonend priester voor de zielzorg der dames, stonden ze onder toezicht van mannenkloosters elders èn volgden ze regels die in de vroege Middeleeuwen waren opgesteld door kerkvader Augustinus.

Bron: charterdoos 26 nr. 31; Kemp p. 64, 258-259; RA 53, f. 83.

advertentie
advertentie